Van Fons Iuturnae tot triomfboog van Titus
Besproken onderwerpen:
(tempel van) Antoninus en Faustina
Fons Iuturnae
(Basilica van) Maxentius
necropolis
Regia
(tempel van) Romulus
(triomfboog van) Titus
(tempel en Atrium van) Vesta
Rechts langs de oostelijke zijde van de tempel van Castor en Pollux voert de weg zo’n 30 meter verderop naar de Fons Iuturnae (bron van Iuturna, ook wel Lacus Iuturnae, ‘meer van Iuturna’, genoemd). Hier zouden de goden Castor en Pollux hun paarden van het water hebben laten drinken na de slag hij het meer van Regillus (zie beschrijving van de tempel van Castor en Pollux). Het water van de bron heette geneeskrachtig te zijn. Het gebied dat hier onmiddellijk aan de voet van de Palatijn ligt, is pas vanaf 1900 blootgelegd; in de voorafgaande eeuwen lag het onder een meters hoge laag zand en puin.
Als je de weg vanaf de triomfboog van Augustus volgt, sta je al gauw voor de tempel van Vesta, een van de zeldzame voorbeelden van een cirkelvormig heiligdom (een zogeheten tholos, Grieks: θόλος). Achter de tempel ligt het Atrium Vestae, (‘hal van Vesta’), beter bekend als het Huis van de Vestaalse Maagden. Dit was een ruim opgezette woning voor de priesteressen van Vesta, de godin van het haardvuur. De traditie wil dat koning Numa Pompilius vier priesteressen voor de eredienst van de godin heeft aangesteld. Later werden dat zes. Zij moesten een gelofte afleggen van dertig jaar trouwe dienst in volledig celibaat. Was een priesteres van Vesta (virgo Vestalis, ‘Vestaalse maagd’) zwanger, stond haar een gruwelijke straf te wachten: zij werd levend begraven. Tijdens de eerste tien jaren leerden zij de riten, tijdens de volgende tien jaren voerden zij die uit, tijdens de laatste tien jaren leidden zij nieuw ingetreden priesteressen op.

De huidige situatie laat nog duidelijk zien dat het Atrium Vestae bestond uit een binnenhof met tuin en cisterne en omgeven werd door een zuilengang, waarop diverse vertrekken uitkwamen. Er moet ook een tweede verdieping zijn geweest. Langs de wanden staan nog de standbeelden opgesteld van enkele priesteressen. Zoals de tempel er nu bij staat (er stonden ooit twintig zuilen), betreft het een restauratie uit de tijd van keizer Septimius Severus, nadat de tempel in 191 door brand was getroffen. In het binnenste ervan werd vuur eeuwig brandend gehouden. Het doven ervan zagen de Romeinen als een teken van ongeluk en de verantwoordelijke priesteres werd zwaar bestraft. Wat overbleef van de offers, werd in een kuil onderaan de tempel gesmeten en elk jaar op 15 juni in een processie naar de Tiber gebracht om daarin gestort te worden. De allereerste tempel stamt uit de koningstijd en was niet meer dan een hut van twijgen en riet.
Aan de overkant van de weg, waar de twee vertakkingen van de Sacra Via samenkomen, zijn de restanten van de Regia, tijdens de republiek het onderkomen van de Pontifex Maximus (de opperpriester). Volgens andere bronnen zou de Rex Sacrorum (koning van de heilige handelingen) hier geresideerd hebben, de priester die de priesteressen van Vesta onder zijn hoede had. Binnenin had je een kapel, gewijd aan de god Mars. Op zijn altaar werd het bloed gesprenkeld van de Equus October, het paard dat in de maand oktober op het Marsveld aan de god werd geofferd. (Het hoofd van het paard kwam dan in de Regia te hangen). De vreemde, vijfhoekige vorm dankt het gebouw aan het gebrek aan bouwgrond op die plaats. De Regia is in 148 vóór Christus door brand verwoest, maar weer gerestaureerd. Het had de naam een klein (het telde slechts drie vertrekken), maar bijzonder fraai huis te zijn. In de zevende of achtste eeuw is het gebouw omgetoverd in een privé woning, zoals nog zichtbaar is vanaf de Sacra Via, waar een eenvoudige trap te zien is, waarop zuilen van een ander klassiek bouwwerk zijn geplaatst.
Tegenover de Regia (richting noorden) staat nog de façade van de immense tempel van Antoninus en Faustina. Alleen de voorhal en een gedeelte van de zijwanden zijn bewaard gebleven, de achterzijde behoort nu toe aan de kerk San Lorenzo in Miranda. De tempel is opgericht door keizer Antoninus Pius ter nagedachtenis van zijn in het jaar 141 gestorven vrouw Faustina. De inscriptie luidt:
DIVO ANTONINO ET DIVAE FAVSTINAE EX S.C.
“Voor de vergoddelijkte Antoninus en de vergoddelijkte Faustina, op senaatsbesluit.”
De voorhal telt bij elkaar tien zuilen die in de wanden overgaan in halfzuilen. Ze zijn gemaakt van cipollino (wit marmer met groene aders) en zijn elk 17 meter hoog met een doorsnee van 1,45 meter. Ze dragen Korinthische kapitelen. De hele tempel was in de oudheid bekleed met marmeren blokken. Heel bijzonder zijn de verfijnde decoraties op de fries: festoenen, muziekinstrumenten, griffioenen. Pas in 1899 is men begonnen de tempel geheel vrij te maken van het omliggende puin en zand waarachter vooral de oostelijke zijde verscholen ging.

Op het veldje rechts van de tempel van Antoninus en Faustina (gezien vanuit de Sacra Via) is in 1902 op vijf meter diepte onder het niveau van het keizerlijk Rome een zeer oude begraafplaats (necropolis, ‘dodenstad’) aangetroffen. In totaal zijn hier 23 graven gelokaliseerd, waarin bot- en asresten zijn gevonden. Hier zijn dus mensen begraven, maar ook gecremeerd. De lijken waren simpelweg in de uitgehakte tufsteen neergelegd of lagen in tufstenen grafkisten. De ontdekkingen zijn vooral het werk van archeoloog Giacomo Boni (1859-1925). Zijn vondsten zijn nu te bezichtigen in het even verderop gelegen Museo del Foro (in het voormalig klooster van de Santa Francesca Romana). De collectie bevat vazen (o.a. proto-Korinthisch en bucchero), bronzen voorwerpen, asurnen in de vorm van woonhutten (zgn. capanne), juwelen, wapens enz.. Heel aardig zijn de vitrines met skeletten waar je op halshoogte een muntje ziet liggen: volgens goed gebruik kregen de overledenen een muntje op de tong gelegd om de overtocht naar de onderwereld te kunnen betalen. Giacomo Boni ligt om zijn belangrijke archeologische werk begraven op een ereplek in de Orti Farnesiani op de Palatijn, uitkijkend over het Forum Romanum.
De Sacra Via begint hier steil op te lopen en aan je linker hand zie je de tempel van Romulus. Het gaat bier om een heiligdom dat door keizer Maxentius in 307 is opgericht ter nagedachtenis van zijn jong overleden zoontje Romulus (dus niet de stichter van de stad Rome!). Het gebouw ligt ingeklemd tussen de Sacra Via en het Forum van Nerva (dat erachter lag) en heeft een bijzondere vorm: een cirkel ingeklemd tussen twee rechthoekige vleugels. De toegang wordt geflankeerd door twee zuilen van porfier die een architraaf dragen die afkomstig is van een ander monument. De bronzen deur is origineel en nooit van zijn plaats geweest. Hij heeft een slot waarvan het mechaniek nog altijd werkt! Onder paus Felix IV (527-530) is de tempel omgebouwd tot voorhal van de kerk van de SS. Cosma e Damiano.

Nog verder de helling op van de Sacra Via kom je links bij de ingang van de Basilica van Maxentius ♣ (ook genoemd basilica van Constantijn, want onder zijn regering werd het gebouw afgeleverd). Het beslaat een oppervlakte van 65 bij 100 meter; de gewelven van het centrale gedeelte zijn 38 meter hoog, die van de zijvleugels bijna 25 meter. Acht reusachtige monolieten (zuilen uit één stuk steen) stonden langs de wanden en in de hoeken van de middelste ruimte, maar die zijn alle verloren gegaan op één na: deze is door paus Paulus V in 1613 op het plein vóór de Santa Maria Maggiore opgesteld, waar hij nog steeds staat (14½ meter hoog, 5,40 meter in doorsnee).
Aan de westelijke zijde heeft de apsis (halfronde uitbouw) plaats geboden aan het kolossale beeld van keizer Constantijn, waarvan de brokstukken op de cortile (binnenplaats) van het Palazzo dei Conservatori zijn opgesteld. De basilica betrad je door een deur in de oostwand; keizer Constantijn liet er een bijbouwen in de zuidelijke wand, zodat je vanuit de Sacra Via direct naar binnen kon stappen. In de noordelijke wand liet hij een tweede apsis aanleggen om de symmetrie in de enorme hal te bewaren. De muren zijn op sommige plekken wel zes meter dik om de geweldige neerwaartse druk van de hoge gewelven op te vangen.

De aanleg van de basilica betekende wel dat een doorgang vanuit het Forum Romanum naar de wijk Carinae werd afgesneden. Daarom heeft Maxentius een onderaardse gang van 15 meter lengte en 4 meter breedte laten aanleggen in de noordwestelijke hoek van het gebouw. Deze kreeg om evidente redenen in de Middeleeuwen de benaming Arco di Latrone (‘boevenbooggang’).
Μετὰ τοῦτον τοίνυν διεδέξατο τὴν βασιλείαν Τίτος ὁ παῖς, ὁμώνυμος τῷ πατρὶ, ταῖς ἀρέταις ἁπάσαις νικῶν. Τὸ πλῆθος γοῦν αὐτὸν κοινὸν ἔρωτα προσηγόρευεν.
“Hij (i.e. Vespasianus) nu werd als keizer opgevolgd door zijn zoon Titus, die dezelfde naam droeg als zijn vader, maar hem overtrof met al zijn kwaliteiten. Daarom noemde het volk hem ‘ieders lieveling’.
(Eutropios, Breviarium ab urbe condita, 7.21)
Terugkerend van de basilica van Maxentius sta je oog in oog met de triomfboog van Titus. Keizer Titus (79-81) regeerde slechts twee jaren, twee maanden en twintig dagen en had zich om zijn heldhaftigheid erg geliefd gemaakt bij de Romeinse bevolking. Hij had de naam een vechtjas te zijn, maar was voor zijn onderdanen de vriendelijkheid zelve. (Dat kon niet gezegd worden van zijn broer Domitianus, zijn opvolger.) Op 42-jarige leeftijd stierf hij na een hevige koortsaanval (hij was op weg naar het familielandgoed in Samnium), volgens sommigen de gevolgen van een vergiftiging, hem door zijn broer toegebracht.
(…) ad primam statim mansionem febrim nanctus, cum inde lectica transferretur, suspexisse dicitur dimotis pallulis caelum, multumque conquestus eripi sibi vitam immerenti: neque enim exstare ullum suum factum paenitendum excepto dumtaxat uno.
“Bij de eerste de beste halteplaats kreeg hij koorts. Toen hij daarvandaan per draagstoel werd vervoerd, heeft hij volgens zeggen de gordijntjes opengeslagen en zijn blik op de hemel gericht. Hij zou flink geklaagd hebben dat hem onverdiend het leven werd ontnomen, want hij had van niets wat hij had gedaan spijt behalve van één ding.”
(Suetonius, Divus Titus, 10)
Wat dat ene ding was, is nooit opgehelderd.
De triomfboog van Titus staat op het hoogste punt van de Sacra Via en is door keizer Domitianus opgericht in 75 om Titus’ overwinning op de Joden tijdens hun opstand in het jaar 70 te herdenken. De inscriptie bovenop de boog luidt:
SENATVS POPVLVSQVE ROMANVS DIVO TITO DIVI VESPASIANI F. VESPASIANO AVGVSTO
“Senaat en volk van Rome. Voor de vergoddelijkte Titus Vespasianus Augustus, zoon van de vergoddelijkte Vespasianus.”

De boog (tegenwoordig mag je er niet meer onder doorlopen) is het meest beroemd om zijn voorstellingen aan de binnenkant. Op de noordzijde is de staart van de triomftocht naar het Capitool afgebeeld met de keizer op een vierspan; soldaten en lictores (ordebewakers) houden een oogje in het zeil. Op de zuidzijde staat het gedeelte van de processie waar de buit aan het volk getoond wordt: de Menorah (Joodse zevenarmige kandelaar).

Het gewelf van de boog presenteert tussen rosetten in de keizer (alleen zijn hoofd is zichtbaar), gedragen door een adelaar, waarmee de apotheose (‘vergoddelijking’) van Titus wordt gesymboliseerd. Hij wordt onder de goden opgenomen en vliegt nu in de richting van het Capitool.

De goede staat waarin de boog zich bevindt, dankt hij aan het feit dat deze in de afgelopen eeuwen deel heeft uitgemaakt van een woonhuis dat aan de voet van de Palatijn heeft gestaan. Aan de binnenzijde zie je nog op meerdere plekken bovenaan de reliëfs uitsparingen in het marmer waarin de houten balken voor de vloer van een bovenverdieping waren aangebracht.

Het gebied ten westen van de triomfboog van Titus (richting Forum Romanum) wordt de laatste jaren intensief onderzocht door archeologen. Er is een blok woningen opgegraven uit de tijd van de late republiek. In de kranten van 20 januari 2006 stond zelfs te lezen dat archeologen (ze waren al twintig jaar aan het graven geweest) een graftombe onder het Forum Romanum hebben gevonden die 3000 jaar oud is, wat zou inhouden dat ver vóór de stichting van Rome deze plek intensief bewoond werd.