Het grootste amphitheater uit de oudheid ♣ is door keizer Vespasianus gebouwd en droeg de naam van zijn familie: Amphitheatrum Flavium (Vespasianus kwam uit de gens Flavia, d.w.z. het geslacht van de Flavii). Het is aangelegd op de plek waar eens keizer Nero zijn stagnum (meer) van het Gouden Huis had laten aanleggen. Toen de eerste twee verdiepingen van het gebouw af waren, heeft Vespasianus het bouwwerk in 79 na Christus nog vóór zijn dood ingewijd. Zijn zoon Titus heeft de derde en vierde verdieping eraan laten toevoegen. De kelderruimten (hypogeum) zijn waarschijnlijk tien jaar later onder keizer Domitianus aangelegd. Het reusachtige gebouw – het bood ruimte aan meer dan 50.000 toeschouwers – is in acht jaar tijd gebouwd, wat een reusachtige prestatie is geweest. De uitvinding van een soort sneldrogend zandsteen (beton dus!) heeft de bouwers het Colosseum zo snel helpen bouwen.
Zoals vele andere gebouwen in Rome heeft ook het Colosseum te lijden gehad van branden en aardbevingen. In de jaren 222-223 na Christus konden er vanwege de beschadigingen zelfs helemaal geen gladiatorengevechten worden gehouden, een flink gemis voor het op spektakel beluste Romeinse volk. Een aantal restauraties in de oudheid worden op marmeren tabletten vermeld, die oorspronkelijk als zetels voor de toeschouwers hebben gediend. In de middeleeuwen werden de ruimten van het Colosseum gebruikt als woningen. Lange tijd had deze buurt geen goede naam, omdat het er onveilig toeven was en er prostitutie gepleegd werd. Door het verval en de afbraak staat nu alleen nog maar de noordelijke buitenwand overeind (met toegangspoorten 23 t/in 54). Bijna al het marmer van de zittingen en treden is verdwenen.

Het elliptische gebouw heeft een lengteas van 188 meter en een breedteas van 156 meter; de buitenwand is 48,5 meter hoog en staat op een stylobaat (grondvlak) van twee treden. Het geheel wordt omgeven door een 17,5 meter brede stoep van travertijnse stenen. Rondom het gehele gebouw was een rij cippi (rechtopstaande stenen; er staan daarvan nog vijf, aan de oostelijke zijde, op hun oorspronkelijke plek) geplaatst met daarin gaten voor de balken die bevestigd waren aan de buitenwand; langs die balken kon het publiek naar de juiste ingang worden gedirigeerd.
Voor de bouw is gebruik gemaakt van diverse materialen: travertijn (voor de onderste verdiepingen), peperino, (Romeins) beton, baksteen, tufsteen en marmer (voor de bekleding). De architectuur van het theater van Marcellus heeft als voorbeeld gediend voor de open bogen op de onderste drie verdiepingen. In de boogramen op de tweede en derde verdieping stonden standbeelden. De vierde verdieping heeft een gesloten structuur. Daarbovenuit konden masten van hout worden geplaatst die de velaria (grote zeilen) aanspanden, die werden gebruikt om de toeschouwers tegen de regen en vooral de brandende zon te beschermen.

Het geraamte van het gebouw bestaat uit steeds kleiner wordende elliptische muurringen die het gewicht van de marmeren zitplaatsen moesten verdelen. Daaronder zorgden gewelfde gangen en trappenhuizen voor de verbinding tussen de diverse gedeelten van het amphitheater. Elk deel van de cavea (toeschouwersruimte) kon vanuit de buitenste ringen langs zogeheten vomitoria (braakmonden) worden bereikt. Men heeft berekend dat bij een volgepakt amphitheater het publiek binnen een kwartier weer op straat kon staan. Er waren 45000 zit- en 5000 staanplaatsen.
Mane leonibus et ursis homines, meridie spectatoribus suis obiciuntur. Interfectores interfecturis iubent obici et victorem in aliam detinent caedem: exitus pugnantium mors est.
“’s Ochtends worden mensen voor de leeuwen en beren geworpen, ’s middags voor het eigen publiek. Dit wil niet anders: moordenaars worden voor hún moordenaars geworpen en de overwinnaar wordt voor een volgend bloedbad bewaard: voor de vechters loopt het altijd uit op de dood.”
(Seneca, Epistula ad Lucilium 7.4)

De arena (zandvlakte) zelf heeft een lengteas van 86 meter en een breedteas van 54 meter en was van de zitplaatsen afgescheiden door een hekwerk om de wilde dieren ver van het publiek te houden. Hij moet een houten vloer hebben gehad die gesteund werd door de muren van de onderaardse ruimten, waar het personeel de laatste voorbereidingen trof en de dieren in hokken werden ondergebracht. De vechters kwamen pas op het laatste moment vanuit de Ludus Magnus (de‘grote sportschool’, ten oosten van het Colosseum; in Rome had je nog minstens drie andere sportscholen die vechters leverden voor de spektakels) naar de arena. De Ludus Magnus stond door een ondergrondse gang met het Colosseum in verbinding.
De eerste ring van zetels heette het podium, waarop belangrijke gasten een marmeren zetel hadden. In de tijd van keizer Constantijn begon het de gewoonte te worden zetels aan families toe te wijzen; pas in de vijfde eeuw ging men ertoe over de namen van personen in het marmer in te kerven (niet alleen in de zetels, maar ook op de vloer of op de rand van de arena). Belangrijke toeschouwers zaten vooraan (de keizer had natuurlijk zijn eigen loge), slaven en vrouwen helemaal bovenaan op het maenianum summum in ligneis (‘hoogste afdeling op houten bankjes’).

De kosten voor de bouw van het Amphitheatrum Flavium werden hoofdzakelijk gedekt door de enorme buit die Titus had overgehouden aan het neerslaan van de opstand van de Joden in het jaar 70 na Christus. Financiering van de schouwspelen kwam bijna volledig voor rekening van individuele organisatoren: om de gunst van het volk te winnen investeerden zij grote sommen aan geld in het houden van deze populaire vorm van volksvermaak.
Op den duur werd het steeds lastiger om aan genoeg goede vechters te komen (het waren vaak krijgsgevangen met militaire talenten die een tweede kans kregen als gladiator of ander soort vechter) en op een gegeven moment dreigden bepaalde diersoorten zelfs bijna uitgeroeid te worden, zó groot was de vraag ernaar. Bovendien leerde het christendom de mensen een andere kijk op de gruwelijkheden te hebben. De laatste gladiatorengevechten werden gehouden in 404 na Christus, de laatste dierengevechten (een venatio, nagebootste jachtpartij) in 523 na Christus.
Het Colosseum stond vooralsnog in pre-Covidtijd garant voor jaarlijks meer dan 7,5 miljoen bezoekers. Alles wordt eraan gedaan om nóg meer publiek te trekken. De laatste plannen voorzien in een (deels opklapbaar) plankier over de gehele arena. Het publiek kan dan vanuit de ‘middenstip’ beleven wat gladiatoren en hun slachtoffers vanuit hún standpunt zagen: kolkende massa’s (in hun dagen bloeddorstige) toeschouwers. De meest recente aanpassing (een marktleider op het gebied van leer en schoenen is de sponsor) betreft het hypogeum, de onderaardse ruimten, die ook nu voor bezoekers (gedeeltelijk) worden opengesteld. Zie berichtgeving hierover in bijvoorbeeld Elledecor (in het Italiaans), De Telegraaf en De Volkskrant.
Van tijd tot tijd lijdt het Colosseum ook onder modern vandalisme. Toeristen vinden het blijkbaar nodig hun namen in de muren in te kerven. Hierop staat een boete van € 15.000 of een forse gevangenisstraf. Zie berichtgeving hierover in het AD of RaiNews.

Buiten het Colosseum, aan de voet van de triomfboog van Constantijn, heeft zich ooit de Meta Sudans (‘zweetpaal’) bevonden. Het gaat om een fontein uit de tijd van keizer Nero. Deze had een konische vorm en erbovenop was een bronzen bol bevestigd met gaatjes waaruit water stroomde. De Meta Sudans werd in latere tijd door gladiatoren die levend uit het Amphitheatrum Flavium kwamen, gebruikt om het bloed en vuil af te wassen en hun wonden te verzorgen.

Wetenschappers denken trouwens te kunnen aantonen dat niet elk gevecht op de dood van een van de gladiatoren uitliep: dit was simpelweg te duur voor de organiserende ludi (gladiatorenscholen). Gladiatoren die te zwaar gewond in de catacomben terugkeerden, kregen van een beul met een hamer een dodelijke klap op het hoofd (er zijn schedels van gladiatoren gevonden met ernstige verminkingen).
De Meta Sudans heeft tot in de 18de eeuw nog in volle glorie gestaan, getuige een olieverfschilderij van Giovanni Paolo Panini (1691- 1775). In de 30-er jaren van onze eeuw hebben de restanten ervan (op oude foto’s zie je nog iets wat lijkt op een bruine termietenhoop) moeten wijken voor de stedebouwkundige plannen van Mussolini. De fontein is in 1936 ontmanteld. Je ziet in het wegdek nu alleen nog maar de contouren van de basis daarvan.