De Scala Sancta (‘heilige trap’, Ital. scala santa) is de benaming voor een verzameling van 28 wit-marmeren traptreden, die volgens de traditie afkomstig zijn van het bordes van het paleis van Pontius Pilatus in Jerusalem. Pontius Pilatus was Romeins praefectus, bestuurder, onder keizer Tiberius in de jaren 26-36. Hij was degene die Christus berechtte en hem tot de kruisdood veroordeelde. Die trappen worden overigens nergens door de vier evangelisten genoemd; Marcus (15:8) heeft het over ‘het volk dat omhoogklom’ (Gr. ἀναβὰς ὁ ὄχλος), maar een andere lezing vermeldt ‘het volk dat hem toeriep’ (Gr. ἀναβόησας ὁ ὄχλος).
Heilige trap
De treden zouden nog zichtbare sporen vertonen van het bloed dat van Christus’ lichaam viel na zijn geseling in het paleis. Het verhaal wil dat Helena (ca. 250-330), moeder van keizer Constantijn en bekeerd christen, de traptreden naar Rome heeft laten overbrengen en ze aan paus Silvester I (314-336) schonk, waarna zij onmiddellijk voorwerp werden van strenge devotie. Het transport heeft volgens zeggen ’s nachts plaatsgevonden onder begeleiding van fakkellicht en gebeden. De plaatsing van de traptreden geschiedde in ‘omgekeerde volgorde’, d.w.z. van boven naar beneden, zodat de arbeiders er niet op hoefden te staan en geknield hun werk konden doen. Misschien is dit de oorsprong geweest van het huidige ritueel dat gelovigen ondergaan: je dient de 28 treden in gebed en op de knieën te nemen. Na een klein half uur boven aangekomen, wacht de gelovige absolutie (100 dagen voor zondaars die het ritueel jaarlijks doen). Suppoosten manen het publiek, dat toegestroomd is alleen om te kijken, tot stilte.

In de tijd daarvóór waren de traptreden ondergebracht in een gang die naar het Lateraans paleis, het vroegere pauselijk verblijf, leidde. Dit paleis is in verval geraakt en bestaat niet meer, alleen de pauselijke bidkapel is intact gebleven. Aan het eind van de 16de eeuw is onder paus Sixtus V aan de Laurentiuskerk ♣ (chiesa Rettoria San Lorenzo in Palatio; je moet vanuit de Sint Jan van Lateranen de drukke weg oversteken om die te bereiken) het gebouw toegevoegd dat de nieuwe plek werd voor de 28 traptreden, die nu officiëel de toegang tot de kerk vormen. Het gebouw is ontworpen door Domenico Fontana. Op 24 mei 1590 is door paus Sixtus V de Scala Sancta voor het publiek geopend.

Onderaan de trap zijn beeldengroepen van Ignazio Jacometti (1819-1883) opgesteld: links Judas die Christus kust en rechts Ecce Homo (‘zie de mens’). De treden leden echter erg onder de intensieve beklimming door gelovigen en pelgrims, om welke reden paus Innocentius VIII de (noten)houten bekleding liet aanleggen die slijtage van de trap moet voorkomen. Op gezette afstanden zijn in het hout kijkglaasjes ingebracht om zicht te geven op het door het bloed van Christus verkleurde marmer.

Sancta Sanctorum
Wie boven is aangekomen (er zijn voor niet-gelovigen aan beide zijden ‘gewone’ trappen aangelegd), ziet recht voor zich de bidkapel, het heilige der heiligen, het Sancta Sanctorum. Door een getralied venster laat zich de Latijnse tekst boven het altaar lezen:
NON EST IN TOTO SANCTIOR ORBE LOCVS
‘Op heel de wereld is er geen heiligere plaats.’
Een bezichtiging van het Sancta Sanctorum (bronzen deur rechts; je moet de priester wel € 4,- in de hand drukken of bij de ingang beneden een ticket kopen) is de moeite zonder meer waard. De bronzen deur die toegang verschaft naar deze kapel, stamt uit de tijd van paus Nicolaus III (1277-1281). De deur vertoont sporen van vernieling; er zijn blijkbaar pogingen tot inbraak geweest om de kostbare relikwieën te bemachtigen. Aan de onderkant van de deur zijn nog aanhechtingen zichtbaar voor twee medaillons; die aan de bovenkant van de deur zijn nog intact.

Een smalle gang voert naar de kapel, waarvan de marmeren vloer het typische inlegwerk van de Cosmatenfamilie is, getuige de inscriptie in de linkerwand van de gang:
MAGISTER COSMATVS FECIT HOC OPVS
‘Meester Cosmatus heeft dit werk verricht.’
Het kruisgewelf bevat fresco’s uit de 13de eeuw die de vier evangelisten voorstellen. Onder het rechter raam in de wand boven het altaar is paus Nicolaus III knielend afgebeeld. Hij presenteert Maria (in het midden op de wand) het model van de kerk die hij, samen met de kapel, in 1278 heeft laten herbouwen. Aan de andere (west)zijde is links het martelaarschap van de heilige Stephanus uitgebeeld: hij wordt gestenigd. Rechts zien we de heilige Laurentius, aan wie de kapel, tevens laatste rustplaats, is gewijd: hij vindt onder toeziend oog van zijn rechter de dood op een rooster boven een vuur (een assistent bedient een blaasbalg).
Het altaar
De ruimte zelf geldt als de persoonlijke bidkapel van de paus (ingewijd op 4 juni of 4 juli 1279) en geen ander dan hij mag de mis aan het altaar houden. Daarmee is het een voorloper van de Sixtijnse Kapel. Het altaar speelt overigens een rol in Harry Mulisch’ De ontdekking van de Hemel (1992), waarin beschreven wordt hoe de hoofdpersonen Quinten en Onno de wetstafelen van Mozes eronder vandaan trekken.

Het altaar gaat schuil achter een stevig hekwerk, want daar binnenin bevindt zich een kist van cipressenhout, gemaakt in opdracht van paus Nicolaus III, waarin bijzondere relikwieën van dertien heiligen worden bewaard. Naast kledingstukken en juwelen van goud, zilver en ivoor bevond zich er het hoofd van de heilige Agnes (inmiddels overgebracht naar de Sant’ Agnese in Agone, aan de Piazza Navona). De kist (ook wel genoemd arca, ark) is in 1902 geopend (daarvóór gebeurde dat in 1521) voor onderzoek van het hoofd van de heilige en daarna nog eens in 1905. Een deel van de relikwieën is overgebracht naar het Museo Sacro e Cristiano in het Vaticaan. Achter de ramen in de wand boven het altaar werden lange tijd de schedels bewaard van de apostelen Petrus en Paulus, maar deze zijn door paus Urbanus V (1362-1371) geplaatst in hun beelden boven het altaar van de San Giovanni in Laterano.
Aan de wand achter het altaar hangt een triptiek met een voorstelling van Christus Redemptor, de ‘verlosser’. Het gaat om een Byzantijns ikoon die volgens de legende zonder tussenkomst van een mensenhand tot stand is gekomen, een zgn. acheropita (Gr. ἀχειροποίητον). De schildering gaat, afgezien van het gelaat, verscholen achter een bedekking van zilveren platen (in zes delen). Een suppoost wees eens erop dat als je er langs liep, de ikoon je met z’n ogen volgde. Bij wijze van uitzondering werd mij, ongelovig bezoeker, het gegund vlak langs het altaar te lopen, maar in de ogen kon ik geen beweging ontdekken.

Relikwieën
De kapel is de plek (geweest) voor diverse relikwieën: een doorn van Christus’ doornenkroon, de stok waarmee op zijn gekroonde hoofd is geslagen (of brokstuk van de lans waarmee hij in zijn zijde werd gestoken), de azijnspons, gestold bloed (of moedermelk van Maria), brokjes van de zuil waaraan Christus was vastgeklonken toen hij werd gegeseld (voor die zuil moet je overigens de Santa Prassede bezoeken), zijn sandalen, een spijl van het aanligbed van het laatste avondmaal. Deze laatste is omlijst en heeft de begeleidende tekst:
PARS LECTVLI IN QVO D. N.
FERIA V IN COENA RECVBVIT
‘Gedeelte van het aanligbed waarop Onze Heer
op donderdag voor het avondmaal aanlag.’
(D.N. = dominus noster; V. = quinta, ‘vijfde’, geteld vanaf de zondag; het gaat hier om ‘witte donderdag’)
Zelfs zijn voorhuid, het praeputium Christi, had hier een plek gekregen door paus Leo III, hem geschonken door Karel de Grote, toen deze zich op 25 december van het jaar 800 tot keizer liet kronen. Tijdens de bestorming van Rome, sacco di Roma, in 1527 is het kleingoed echter door een van de soldaten van het leger van Karel V meegenomen. Het dook 30 jaar later op in Calcata, een dorpje ten noorden van Rome, waar het veel bekijks trok, totdat het in 1983 werd ontvreemd.
Voor uitgebreide informatie leze men de brochure, geschreven door Elena Onori (in het Italiaans).