Waar wij over ruime informatie beschikken over kunstenaars uit de oud-Griekse tijd, weten wij gek genoeg relatief weinig over architecten en kunstenaars uit de Romeinse oudheid. Hieronder schenken wij aandacht aan de ons bekende personen op dit gebied. Vitruvius leefde in de eerste eeuw vóór Christus; Celer, Severus en Fabullus waren werkzaam in het midden van de eerste eeuw na Christus, Rabirius aan het eind van de eerste eeuw na Christus, Apollodorus in de eerste helft van de tweede eeuw na Christus.
Vitruvius
Van Vitruvius zelf is weinig bekend, zelfs zijn voornaam en bijnaam staan niet vast. Het manuscript Vaticanus IX, dat dateert uit het einde van de 15de eeuw, noemt hem Vitruvius Pollio peritissimus et eloquentissimus vir, ‘Vitruvius Pollio, een zeer vakkundig en welbespraakt man’. Als genieofficier Mamurra, een eques (iemand die tot de ridderstand behoorde) die volgens Plinius de Oudere (Hist. Nat. 36.48) onder Iulius Caesar in Gallië heeft gediend, dezelfde man is, zou zijn ware naam Lucius Vitruvius Mamurra hebben geluid.
In dienst in het leger van Iulius Caesar was hij praefectus fabrum en hield hij in die hoedanigheid toezicht op ingenieurs van het leger. De bouw en onderhoud van gevechtsmachines, zoals de ballista, behoorden tot zijn verantwoordelijkheden. Frontinus noemt hem in zijn werk over de Romeinse aquaducten (De aquis urbis Romae, hfdst. 25) en uit zijn eigen getuigenis (De archit. 8, hfdst. 5 en 6) blijkt zijn grote vakkennis op het gebied van het waterhuishouden. Na de moord op Iulius Caesar in 44 vóór Christus heeft hij zich aangesloten bij het kamp van Octavianus, latere keizer Augustus.
Vitruvius is vooral bekend van zijn handboek De architectura libri decem, ’tien boeken over de bouwkunst’. Hij heeft hieraan in alle rust kunnen werken, toen keizer Augustus hem, eenmaal afgezwaaid, financieel ondersteunde. Het werk is volledig tot ons gekomen en geeft een alomvattende beschrijving van de bouwkunst van zijn tijd. De meest uiteenlopende onderwerpen komen aan bod, zoals stedenbouw, tempelbouw en ook woningbouw.

Voor de aanvang van Vitruvius’ schrijverschap bestaat een terminus ante quem, want in boek 3, hfdst. 2, vermeldt hij de Porticus Metelli (colonnade van Metellus), die in 33 vóór Christus plaats heeft moeten maken voor de Porticus Octaviae (colonnade van Octavia). Op zijn minst vóór dat jaar is hij aan het schrijven geslagen. In de praefatio (inleiding) van het tiende en laatste boek maakt de schrijver melding van de organisatie van spelen door praetores en aediles, wat alleen in het jaar 22 vóór Christus geschiedde (Cassius Dio, Hist. Rom. 54, hfdst. 2 & 8). Daarmee is het jaar van voltooiing te bepalen. Met de publicatie ervan schijnt hij nog jaren te hebben gewacht.
Aedium autem principia sunt, e quibus constat figurarum aspectus, ea: primum in antis, quod graece νάος ἐν παραστάσιν dicitur, deinde prostylos, amphiprostylos, peripteros, pseudodipteros, dipteros, hypaethros.
“Je hebt de volgende typen tempels, waardoor hun uiterlijke kenmerken worden bepaald: op de eerste plaats de antentempel, die in het Grieks ’tempel met zuilaanbouw’ heet, verder de prostyli, de amphiprostyli, de peripteri, de pseudoperipteri, de dipteri en de hypaethri.”
(Vitruvius, De archit. 3.2, begin).
Dat Vitruvius een man van de praktijk was, wordt vaak afgeleid uit de bonkige en technische stijl van schrijven. De man had duidelijk instructieve bedoelingen, geen literaire pretenties.
Celer en Severus
Severus en Celer (in deze volgorde door Tacitus genoemd, misschien om de grotere invloed van de eerste te onderstrepen) waren de architecten die in opdracht van keizer Nero zijn Domus Aurea vorm gaven. Hun ontwerp gold voor die tijd als geniaal: er was volop aandacht voor ruimte, hoogbouw door middel van boogconstructies en mechanische en perspectivische vondsten. Het paleis was eerder een verzameling paviljoens, slechts voor representatieve doeleinden gebouwd. Het was geen complex om permanent in te wonen, want archeologen hebben nergens in de overblijfselen van het paleis slaapvertrekken aangetroffen.
Nero usus est patriae ruinis exstruxitque domum (…) magistris et machinatoribus Severo et Celere, quibus ingenium et audacia erat etiam, quae natura denegavisset, per artem temptare et viribus principis inludere.
‘Nero heeft gebruik gemaakt van de puinhopen van de stad en een huis laten bouwen (…) onder toezicht en naar ontwerp van Severus en Celer, die even geniaal als brutaal waren om met hun kunst te ondernemen wat in de natuur onmogelijk was, en de financiële middelen van de keizer te frustreren.’
(Tacitus, Annales 15.42)
Hun werk maakte zoveel indruk op de keizer dat hij het plan opvatte een kanaal aan te leggen vanuit het Avernisch meer tot Ostia aan de Tiber. Dit was natuurlijk geen gek idee, want dat kanaal (met een lengte van 160 mijl, vgl. Suetonius, Leven van Nero, 31.3) zou het gevaarlijke transport vanuit zuid-Italië naar Rome overbodig maken. Het Avernisch meer was echter notoir om zijn onmogelijke ligging en ziekten verwekkende moerassen. Niettemin, het was des keizers wil, maar er kwam niets van terecht.
Nero tamen, ut erat incredibilium cupitor, effodere proxima Averno iuga conisus est, manentque vestigia inritae spei.
‘Nero echter, zoals dat past bij een liefhebber van al wat fantastisch was, liet een poging doen de bij het Avernisch meer omliggende bergruggen uit te graven. Er zijn nog sporen van dit perspectiefloze plan.’
(Tacitus, Annales 15.42)
Fabullus
Fabullus wordt genoemd als de schilder die van keizer Nero de opdracht kreeg zijn Domus Aurea van fresco’s te voorzien. Dat was een hele klus en Fabullus zette een heel team aan het werk. Het werd zijn levenswerk getuige de woorden van geschiedschrijver en onderzoeker Plinius de Oudere:
Fuit et nuper gravis ac severus idemque floridis tumidus pictor Famulus. Paucis diei horis pingebat, id quoque cum gravitate, quod semper togatus, quamquam in machinis. Carcer eius artis domus aurea fuit, et ideo non extant exempla alia magnopere.
‘Nog niet zo lang geleden had je de stijlvolle, strenge, maar ook in zijn decoraties uitbundige schilder Famulus. Hij schilderde niet meer dan een paar uur op een dag en ook op stijlvolle wijze, want steeds gekleed in toga, zelfs op de steigers. De Domus Aurea was zijn artistieke gevangenis en zo komt het dat er niet zoveel andere werken van hem bestaan.’
(Plinius de Oudere, Naturalis Historia 35.120)
Het was een ijdele man die door zijn capaciteiten de aandacht van de keizer op zich wist te vestigen. Zijn naam staat overigens niet vast. Er wordt gedacht aan Amulius of Famulus, welke laatste in het Latijn ‘slaaf’ betekent, een weinig passende naam voor deze meester.
Rabirius
Rabirius was architect onder keizer Domitianus. De satirische dichter Martialis noemt hem tweemaal (Epigr. 7,56 en 10,71). Zijn naam is verbonden met de bouw van de Domus Flavia op de Mons Palatinus:
Astra polumque pia cepisti mente, Rabiri,
Parrhasiam mira qui struis arte domum.
Phidiaco si digna Iovi dare templa parabit,
has petet a nostro Pisa Tonante manus.
Je hebt, Rabirius, met je toegewijde geest de sterren en de hemel veroverd,
jij, die de bijzonder vakkundige bouwer bent van het huis van de Parrhasiër.
Als Pisa van plan is Iuppiter van Pheidias waardige tempels te geven,
zal zij van onze Dondergod om jouw hulp vragen.
(Martialis, Epigr. 7,56)
Met 'Parrhasiër' wordt Euander uit Parrhasia (i.e. zuid-Arcadia) bedoeld, de eerste mythische bewoner van de Mons Palatinus.
Misschien is ook het ontwerp van de boog van Titus van zijn hand. Van Rabirius is verder niets bekend.
Apollodorus van Damascus
Apollodorus van Damascus wordt genoemd als de architect die het Forum Traiani en de daarbij behorende gedenkzuil heeft ontworpen. Op naam van Apollodorus staat een studie over belegeringswerktuigen (περὶ πολιορκητικῶν), maar dit werk is verloren gegaan.
Cassius Dio vertelt ons dat, toen hij eens zijn bouwtekeningen met de keizer besprak, de nog jonge Hadrianus, beoogd opvolger van Traianus, geïnteresseerd meekeek, want hij krabbelde zelf wel eens wat. Apollodorus vond hem maar een wijsneus en maakte een grap over zijn stijl van tekenen:
Ἄπελθε καὶ τὰς κολοκύντας γράφε· τούτων γὰρ οὐδὲν ἐπίστασαι.
‘Hoepel op en ga die pompoenen van jou tekenen: van deze dingen heb jij geen enkel verstand.’
(Cassius Dio, Historiae Romanae 4.2)
Deze vernedering is Hadrianus nooit vergeten. Na zelf aan de macht te zijn gekomen, riep hij Apollodorus bij zich en liet hem zijn eigen bouwtekeningen voor de tempel van Venus en Roma zien. Met het eerste commentaar (het bouwwerk verdiende een hogere plek, zodat wie over de Via Sacra liep het van verre kon zien liggen) kon hij nog leven, maar de tweede opmerking van de bouwmeester was een sneer die ook ooit de Atheense bouwmeester Pheidias overkwam, omdat de godenbeelden verhoudingsgewijs te groot voor de tempel waren:
Ἄν γὰρ αἱ θεαί, ἔφη, ἐξαναστήσεσθαίτε καὶ ἐξελθεῖν ἐθελήσωσιν, οὐ δυνηθήσονται.
‘Als de godinnen’ zei hij ‘beiden opstaan en naar buiten willen gaan, zullen zij dat niet kunnen doen.’
(Cassius Dio, Historiae Romanae 4.2)
Hadrianus heeft Apollodorus eerst verbannen en later ter dood laten brengen.