De ludi saeculares, ‘eeuwfeest’, waren een groot, driedaags feest waarbij de hele bevolking was betrokken, in de stad her en der activiteiten waren en veel dieren werden geofferd. Het tweede deel van de naam is afgeleid van het woord saeculum, dat een periode van 110 jaar aanduidde. Vanaf de eerste eeuw vóór Christus dacht men dat in de tijd van de republiek het festival vier maal is gehouden en wel in de jaren 456, 346, 236 en 126 vóór Christus (zoals vermeld door de derde-eeuwse schrijver Censorinus, De die natali 17.10-11, die er nadrukkelijk op wijst dat uiteenlopende jaartallen de ronde doen).
Het feest lijkt een vervolg te zijn van de oudere ludi Tarentini (of Terentini), maar wijkt in opzet er sterk van af. Deze zijn vernoemd naar het Tarentum (of Terentum), ooit een zwavelhoudende warmwaterbron op de Campus Martius, die in verband werd gebracht met de goden van de onderwereld en waaraan geneeskrachtige werking werd toegedicht. De redding van drie kinderen van de Sabijn Volesus, die getroffen waren door een epidemie die in de stad woedde en van het water dronken, resulteerde in het houden van een feest drie nachten op rij.
Cum multa portenta fierent et murus ac turris, quae sunt inter portam Collinam et Esquilinam, de caelo tacta essent et ideo libros Sibyllinos X viri adissent, renuntiarunt uti Diti patri et Proserpinae ludi Tarentini in campo Martio fierent tribus noctibus et hostiae furvae immolarentur utique ludi centesimo quoque anno fierent.
‘Toen er vele wonderen plaatsvonden en de muur en de toren tussen de Porta Collina en Porta Esquilina door de bliksem waren getroffen en om die reden de tienmannen de Sibyllijnse boeken raadpleegden, hebben deze gemeld dat ze voor Dis pater en Proserpina drie nachten een Tarentumfeest op het Marsveld moesten vieren, zwarte offerdieren slachten en het feest om de honderd jaar houden.’
(Censorinus, De die natali 17.8, een citaat uit het eerste boek van een verloren werk van Marcus Terentius Varro, De scaenicis originibus)
Met de ’tienmannen’ wordt het priestercollege van de decemviri bedoeld, dat o.a. tot taak had de orakelspreuken in de Sibyllijnse boeken te onderzoeken, indien de stad door rampspoed werd getroffen.
Hierna werd het feest, oorspronkelijk gewijd aan Dis pater en Proserpina, goden van de onderwereld, gevierd om onheil tegen de samenleving te bezweren. Vóór de keizertijd is het op niet vooraf vastgestelde tijden gehouden en is er uiteindelijk gekozen voor een saeculum (zie boven) als tussenliggende periode.

In de tijd van keizer Augustus is hierin verandering gekomen. Na zijn aantreden in 27 vóór Christus als princeps is het feest gepropageerd als eeuwfeest en zijn de ludi saeculares in het leven geroepen. Na raadpleging van de Sibyllijnse boeken heeft een priestercollege het jaar 17 vóór Christus aanbevolen voor het houden van het feest in zijn nieuwe vorm. Het is een jaar eerder gehouden dan volgens de telling te verwachten was, waarschijnlijk om het te laten samenvallen met het tienjarig jubileum van Augustus’ regering. Ook Claudius (Suetonius, Claudius 21) en Domitianus (Suetonius, Domitianus 4) hebben het feest gehouden, resp. in 47 en 88, klaarblijkelijk zonder rekening te houden met het saeculum.
Volgens de Byzantijnse schrijver Zosimus (6de eeuw) liet keizer Augustus de interpretatie van de ceremonies over aan Ateius Capito (Hist. Nea 2.4, τὸν θεσμὸν Ἀτηίου Καπίτωνος ἐξηγησαμένου), maar deze jurist was toen wellicht nog te jong en nog niet aan zijn carrière begonnen. Ateius Capito zou op zijn beurt de dichter Horatius hebben aangetrokken om een lied voor het feest te componeren. Het was de bedoeling om het lied op de derde dag van het feest ten gehore te brengen. De dichter had in 23 vóór Christus reeds drie boeken met Carmina, ‘Oden’, gepubliceerd, toen hij in 17 vóór Christus het Carmen Saeculare schreef: 76 regels in 19 ‘Sapphische’ strofes van telkens 4 regels.
Phoebe silvarumque potens Diana,
lucidum caeli decus, o colendi
semper et culti, date quae precamur
tempore sacro,
quo Sibyllini monuere versus
virgines lectas puerosque castos
dis, quibus septem placuere colles,
dicere carmen.
‘Phoebus en koningin van de wouden Diana,
schitterende sieraden aan de hemel, die altijd geëerd moeten worden
en geëerd zijn, verhoor onze gebeden
in een heilige tijd,
waarin Sibyllijnse verzen hebben voorgeschreven
dat een selectie van keurige meisjes en jongens
de goden, aan wie de zeven heuvels behagen,
een lied brengt.’
(Horatius, Carmen Saeculare 1-8)
Bijna het hele pantheon wordt aangeroepen, er wordt de nodige lof uitgesproken over Rome, Aeneas en Augustus en aan het begin en eind van het lied richt de dichter zich tot Apollo en Diana. Het lied getuigt van patriottisch sentiment. Het is op 3 juni 17 vóór Christus gezongen tijdens een processie die begon bij de tempel van Apollo op de Palatinus (naast het huis van Augustus), de tempel van Iuppiter Capitolinus passeert en bij het beginpunt eindigt. Het gedicht is niet als één geheel, maar in porties en op diverse locaties gezongen. Het koor hiervoor bestond uit 27 jongens en 27 meisjes van adellijke komaf en wier ouders nog in leven waren, zgn. patrimi et matrimi.

Het Tarentum speelt nog steeds een rol, in die zin dat daar tijdens het eeuwfeest van 17 vóór Christus elke nacht voorafgaand aan een feestdag offers werden gebracht. Augustus en zijn schoonzoon Agrippa daalden o.a. in de nacht van 31 mei op 1 juni af naar de oever van de Tiber, in de buurt van het Tarentum, om er aan de Moirai of Parcae (schikgodinnen van de duisternis) zoenoffers te brengen van negen schapen en negen geiten (of bij elkaar drie lammeren), alle met een donkere vacht.
Bijzonder is de vondst van de Acta Ludorum Saecularium Quintorum, een inscriptie op een bijna vier meter hoge zuil die de gebeurtenissen (acta) in dat jaar memoriseren. Fragmenten daarvan zijn tijdens werkzaamheden aan het riool op de linker oever van de Tiber (vlakbij de Ponte Sant’ Angelo) ontdekt op 20 september 1890. Acht daarvan geven een verslag van de ludi saeculares onder keizer Augustus.
Carmen composuit Q. Horatius Flaccus
‘Het lied is gecomponeerd door Q. Horatius Flaccus.’
(Acta Ludorum Saecularium Quintorum r. 149)
Lange tijd stond de zuil (of wat daarvan over is) in de uiterste hoek van de chiostro van het Museo Nazionale delle Terme di Diocleziano te verkommeren. De eerste 23 regels reppen van Augustus’ opdracht aan het college van Quindecimviri sacris faciundis om voorbereidingen te treffen voor het eeuwfeest. En verderop… lezen we de naam van Horatius!
Aanbevolen literatuur uit Lacus Curtius:
Rodolfo Lanciani, Pagan and Christian Rome (Boston & New York, 1892)
Leonhardt Schmitz, art. Dictionary of Greek and Roman Antiquities (London, 1875)
Aanbevolen literatuur over de ludi saeculares:
Susan Christine Bilynskyj Dunning (University of Toronto, 2016)